KADERNOTA 2020

Uitgangspunten begroting 2020

Dynamisch begroten

Met ingang van de begroting 2018 wordt voor de opstelling van de planning en control documenten de zogenaamde “dynamische methode” gebruikt.

Het overgrote deel van de gemeenten in Nederland volgt de statische methode. Deze methode komt kort gezegd hierop neer dat de begroting voor het komende jaar wordt opgesteld, waarna de ramingen worden doorgetrokken naar de drie daarop volgende jaren. Het nadeel hiervan is, dat ontwikkelingen die zich voordoen in het meerjarenperspectief, niet tot uitdrukking komen in de meerjarenramingen. Hierdoor wordt er geen actueel beeld gegeven van de ontwikkeling van het begrotingssaldo. Pas bij de opstelling van de eerstvolgende begroting komt dat beeld tot stand, dat tevens beperkt blijft tot het eerstvolgende jaar.

Bij de dynamische methode worden alle op enig moment bekend zijnde ontwikkelingen verwerkt in de planning en control documenten. Daarmee wordt steeds de laatste (actuele) stand van zaken gepresenteerd.

Uitgangspunt dynamische begroting      
Uitgangspunt voor de dynamische begroting is de vastgestelde primaire begroting 2019, het daaropvolgende meerjarenperspectief 2019-2022 (november 2018) en de vastgestelde begrotingswijzigingen 2019 tot en met maart 2019.

Er wordt voor het in beeld brengen van de ontwikkelingen specifiek gekeken naar een aantal posten :
1.   Algemene uitkering.
2.   Personeelslasten.
3.   Vervangingsinvesteringen, prioriteiten en stelpost kapitaallasten.
4.   OZB, overige belastingen, parkeerheffingen en huren en pachten.
5.   Prijscompensatie.

  • Ad 1. Algemene uitkering:

De algemene uitkering uit het Gemeentefonds is binnen de uitgangspositie gebaseerd op de daarvoor geldende circulaire tot en met december 2018. De berekening daarvan is statisch. Bij de dynamische begroting wordt door de opname van een bedrag van € 400.000,-- cumulatief geanticipeerd op de structurele doorwerking in de meerjarenbegroting van de algemene uitkering.

  • Ad 2. Personeelslasten:

Bij de methode van statisch begroten worden de personeelslasten binnen het meerjarenperspectief op gelijk niveau gehouden. In werkelijkheid nemen de personeelskosten van de vaste formatie ieder jaar toe. In eerste instantie wordt dat bepaald door de geldende CAO. Uit ervaringscijfers blijkt dat, ingeval er nog geen CAO afspraken gelden, een trendmatige stijging van 2% per jaar realistisch is. Op basis van dit gegeven wordt in de meerjarenbegroting rekening gehouden met deze trend in de personeelslasten. Voor 2020 is de geschatte ontwikkeling loonvoet sector overheid al bekend. Voor 2020 wordt rekening gehouden met deze schatting. Voor de jaren ná 2020 hanteren we 2%.

  • Ad 3. Vervangingsinvesteringen, prioriteiten en stelpost kapitaallasten:

Jaarlijks worden de kapitaallasten, die verband houden met de vervangingsinvesteringen en prioriteiten, in het jaar geplaatst waarin de investering gepland is. In de praktijk komen de jaarlasten echter niet in hetzelfde jaar op, maar normaal gesproken pas één jaar later.
In de bestaande begroting is hiervoor de stelpost kapitaallasten aan de inkomstenkant opgenomen. Dit met de gedachte dat niet alle voorgenomen investeringen en prioriteiten ook daadwerkelijk in dat jaar kunnen worden uitgevoerd.
Met de verdere doorontwikkeling van de kadernota zal de komende jaren ingezet moeten worden op het opstellen van een meerjarig investeringsplan, waarbij de ramingen realistisch in de tijd zijn weggezet en de stelpost kapitaallasten achterwege kan blijven.

  • Ad 4. OZB, overige belastingen, parkeerheffingen en huren en pachten:

Net als ten aanzien van de personeelslasten wordt de raming van de OZB opbrengsten, overige belastingen, parkeerheffingen en huren en pachten in het meerjarenperspectief constant gehouden. In werkelijkheid nemen deze toe met inflatiecorrectie en areaaluitbreiding.

  • Ad 5. Prijscompensatie:

Naast een toename van de personeelskosten nemen de kosten van goederen en diensten in de tijd ook toe (inflatie). In de huidige begroting 2019 is hier ook rekening mee gehouden, namelijk door het opnemen van de post autonome ontwikkelingen. Uit een nadere analyse van de hiervoor in aanmerking komende ramingen blijkt dat met een hogere stelpost rekening moet worden gehouden.